fbpx

Inrichting polders

De inrichting van Oostelijk Flevoland viel samen met een sterke industrialisatie en de groei van de welvaart. Door de auto en brommer werden mensen mobieler. De landbouw kenmerkte zich door schaalvergroting. De roep om meer ruimte voor recreatie werd groter. Als de polder uiteindelijk af is, zijn er minder steden en dorpen dan gepland, is er volop ruimte om te ontspannen en zijn de agrarische bedrijven groter.

Het aanleggen van de IJsselmeerpolders werd in het begin vooral als eenwaterbouwkundig en agrarisch vraagstuk gezien. In het verlengde daarvan was Lelystad bedoeld als een regionale verzorgingskern met een administratief en bestuurlijk centrum van een door agrariërs bewoond gebied van 25.000 tot 30.000 inwoners. Het doel was om vanuit het niets een ideale stad te bouwen, waar het goed wonen, werken en recreëren was.

Dat veranderde in de late jaren 50, door de sterke industrialisatie van Nederland en de groei van de welvaart. De mobiliteit nam door de bromfiets en auto sterk toe. Door het besluit van de regering om het Groene Hart niet te bebouwen, konden dorpen en steden in de Randstad maar beperkt groeien, terwijl de bevolking blijft groeien. Door de schaalvergroting en de verdere mechanisatie in de landbouw nam de werkgelegenheid in de agrarische sector af.

Deze ontwikkelingen hadden grote gevolgen voor de inrichting van Oostelijk Flevoland. Het oorspronkelijke plan van de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders om rond Dronten een tiental kleine dorpen te bouwen voor de landarbeiders, werd opgegeven. Van de geplande dorpen zijn uiteindelijk alleen Swifterbant en Biddinghuizen gebouwd.

De Zuidelijke IJsselmeerpolders kregen er rond 1960 functies bij. In de eerste plaats woonruimte bieden aan inwoners van de Randstad, voor wie op het ‘oude land’ te weinig plaats was. Ook zouden in de polders recreatieterreinen moeten worden aangelegd, en moest Lelystad woningzoekenden uit de Randstad opvangen.

Het ontwerp van Lelystad werd onderwerp van een felle controverse. Er ontstonden twee kampen: de traditionalisten en de modernisten. Het kamp van de traditionalisten die wilden blijven doorwerken zoals ook de Wieringermeer en Noordoostpolder waren aangelegd. Niet al te omvangrijke dorpen met een enkele kleine stad met een wat dorpse sfeer. Daarbij wilden ze geen ruimte bieden aan glas, beton en rechtlijnigheid waar de modernisten zo van hielden. De modernisten wilden daarentegen een moderne eigentijdse stad in nieuwe vormen en een geheel andere stedenbouwkundige opzet. Zij zagen ook een andere inrichting van de omringende polder voor zich. Minder agrarisch en waterstaatkundig bepaald en meer gericht op de beleving van natuur en recreatie door de stedeling in zijn vrije tijd. Begin jaren ‘60 moest de Tweede kamer een beslissing nemen om de discussie tot een einde te brengen. Het werd een stad met 100.000 inwoners.